Vilein, uitdagend, treiterend, schmierend, Maarten van Roozendaal was het allemaal. Ik zag hem voor het eerst in Drachten, het zal inmiddels zo’n kwart eeuw geleden zijn. Een nog onbekende Maarten van Roozendaal, de zaal voor driekwart leeg. Een man kwam het toneel op lopen. Haar in orkaanstand, grijns om de mond, fles wodka, vorsende pretogen.
Vanaf de eerste maten had hij zijn publiek bij de kladden, een rauwe, lenige stem, teksten die het verschil maakten. Het was meteen duidelijk, allemaal zouden we terugkomen om hem te blijven zien, te horen, te voelen en te ruiken, want hij zoop als een tempelier en rookte als een ketter: toen mocht dat nog, zingen met een brandende peuk aan je lippen. Hoever de voorstelling was gevorderd kon je zien aan het aantal lege drinkglazen bij zijn pianokruk.
Begin vorig jaar zijn laatste voorstelling bijgewoond. In Delft. Het duurde ons te lang voordat hij naar Friesland zou komen. Geen spat veranderd door de jaren heen, opnieuw diezelfde hoge kwaliteit, een taalvirtuoos pur sang. Met wie je hem moet vergelijken? Jacques Brel komt denk ik het dichtste in de buurt. Verwante zielen, tot in de dood, al stond Hein voor Brel net iets eerder op de stoep.
Ik zou kunnen eindigen met een stoplap als Rust In Vrede, maar rusten in vrede was niks voor Maarten van Roozendaal.
Dan is het slotcouplet van Red Mij Niet heel wat toepasselijker:
Uit volle borst op weg naar nergens
Zonder reden zonder doel
Met m'n zeden en m'n zonden
En mijn angstig voorgevoel
Laat mij mijn kont tegen de krib
Laat mij dit goddeloze lied
Hef jij je handen maar ten hemel
Maar red mij niet