Mocht ik al iets met de Wadden hebben, dan zijn het hoogstens de potjes Waddenmosterd en Waddenzout in de keukenkast. Verder kwam ik regelmatig op Ameland om een stel groep 8’ers te ondergaan tijdens het kamperen met daarbij inbegrepen een heuse wadexcursie. Interessant genoeg, daar niet van, maar voor de rest had en heb ik niet veel met de eilanden, iets wat ook opgaat voor bijvoorbeeld de kilometers aan beeldende kunst van matige kwaliteit die in het gebied worden geproduceerd.
Het is dan ook wel apart dat uitgerekend ik een boek over de Wadden in handen kreeg, even keek naar de staat, een paar willekeurige alinea’s las en zomaar besloot het mee te nemen. Ik heb het over De Wadden (2014) van Mathijs Deen, een schrijver die al een en ander op zijn naam heeft staan, zoals de voor de AKO genomineerde verhalenbundel Brutus heeft honger.
In dit boek behandelt Mathijs Deen de geschiedenis van het Waddengebied. Hij begint met de IJstijden om via de Friezen en hun handelsinstinct, de Vikingen die meer deden dan alleen maar plunderen, kloosterordes en oorlogen te eindigen met de uitvinding van de toerist. Om over al die onderwerpen iets zinnigs te kunnen zeggen moet je je als schrijver behoorlijk ingraven, om het zo maar eens te zeggen. En dat heeft hij dan ook gedaan, gezien het enorme aantal publicaties dat is doorgewerkt en keurig achterin vermeld staat.
Tijdens het lezen val je van de ene verbazing in de andere. In mijn geval is dat gezien die eerdergenoemde potjes zout en mosterd niet zo verwonderlijk, met betrekking tot de Wadden ben ik een onbeschreven blad. Maar ook als je een en ander weet van de eilanden en de Friese geschiedenis, is dit een buitengewoon interessant boek. Met allerlei ‘kleine’ verhalen schildert Deen met vaardige hand het grote geheel. Zo voert hij abt Frederik op om via deze geestelijke de bloeitijd van de kloosters te beschrijven. Of commandeur Jacob Kok die niet terugkeerde van de walvisjacht, en dat in het bijzijn van zijn zoontje Leendert die voor het eerst mee was. Al vertellend verkent hij de ene periode na de andere, steeds teruggrijpend op wat was om op die manier wat nog moest komen te kunnen duiden.
Daarbij hanteert Deen een stijl om jaloers op te worden. Vooral de beschrijvingen van de natuur zijn prachtig. Voortdurend voel je het suizen van de wind op je huid, zie je het zand opstuiven met op de kim af en toe een voorbijschuivend schip. Ook de tekening van de eilandbewoners is goed getroffen. Zo beschrijft hij hoe het moet zijn geweest voor de vrouwen als hun mannen zo lang op zee waren dat ze zich nauwelijks meer konden herinneren hoe hun echtgenoten eruitzagen, om er ietwat vilein aan toe te voegen dat dit niet opging voor de bakkersknecht.
Al met al een heerlijk boek, dat gezien het aantal drukken al heel wat lezers heeft bereikt. Maar eens kijken wat ik nog meer van Mathijs Deen kan opsnorren, te beginnen met die verhalenbundel, want daar ben ik wel nieuwsgierig naar!