Vandaag spreek ik je toe vanuit een parallel universum. Het was even zoeken naar een welbespraakt gastlichaam, maar nu mijn eeuwenoude geest die heeft gevonden in de persoon van een gepensioneerde schoolmeester, ben ik klaar om je iets te vertellen over Tijdmeters (The bone clocks) van David Mitchell, dat ik uit de digitale bibliotheek oppikte. Niet helemaal toevallig, veel van mijn leesvrienden waren enthousiast en dus was ik wel benieuwd naar dit boek
Het boek, een mozaïekroman, bestaat uit zes delen, die zich ieder in een andere tijd, tot in de toekomst, afspelen. Centrale figuur is steeds weer Holly Sikes, die we eerst te zien krijgen als een van huis weglopende puber, die haar geluk meent te hebben gevonden omdat ze verliefd is op een of andere nobody, die ze prompt in bed aantreft met haar beste vriendin. Na enige omzwervingen komt ze terecht bij een merkwaardig echtpaar dat haar meeneemt naar huis. Algauw loopt het daar vreselijk uit de hand. Het blijkt een paranormale ervaring te zijn. Hierna komt ze terecht op een boerderij, waar ze als aardbeienplukster aan de slag gaat.
Bij ieder volgend deel krijgen we een ander personage voorgeschoteld. Gaandeweg wordt ook duidelijk dat er onder het oppervlak van die geschiedenissen en ook personages een andere werkelijkheid schuilgaat. En daar gaat het er bepaald niet zachtzinnig aan toe. De strijd die zichtbaar wordt, gaat tussen de Chronometristen en de Anachoreten, twee groepen dolende zielen die hun leven verlengen door steeds een ander lichaam in bezit te nemen. De rest van het boek laat zich lastig navertellen, daarvoor waaieren de verhaallijnen teveel kanten op. Maar steeds is daar die Holly Sikes, die soms bewust, maar meestal onbewust een rol speelt, iets wat doorgaat tot het jaar 2043, wanneer de wereld eindigt in totale chaos. Dat laatste deel deed me trouwens denken aan Under wetter (2009), mijn vierde roman, die in 2065 speelt. Ook met Chinezen aan de macht, drones en gehannes met zonnepanelen.
David Mitchell laat in dit boek zien wat vertelkunst vermag, niet meer, niet minder. Hij bezigt een erg vlotte vertelstijl en neemt de lezer gemakkelijk mee, waardoor je ondanks alle Harry Potterigheid toch doorleest. Zelf had ik vooral in het begin moeite met die fantasy-elementen, later ging het beter. Het grappige van fantasy is dat, wanneer het er echt op aankomt, de schrijvers terugvallen op middeleeuwse methoden. Bijvoorbeeld die rare lichtzwaarden in Star Wars. Ook in dit boek is er iets dergelijks het geval. Dan heb je zo’n met oneindig paranormale krachten uitgerust personage, wordt ie uitgeschakeld door een vallend stuk puin op z’n hersenpan. Lachen, toch?
Met een beetje weemoed moest ik tijdens het lezen denken aan Murakami, die ook graag paranormale omweggetjes maakt, alleen dan verfijnder, op het achteloze af. Persoonlijk houd ik daar meer van, maar dat neemt niet weg dat Mitchell een interessant boek heeft afgeleverd waar je je gemakkelijk in kunt verliezen. En dat laatste mag je in dit specifieke geval dan letterlijk nemen…