Ze vallen tegenwoordig bij bosjes, de helden uit mijn jeugd. En elke keer val ik stil als ik een volgende naam voorbij zie komen. David Bowie, Johnny Cash en nu Leonard Cohen, allemaal nog één keer oplichtend met een laatste plaat. Meteen komen de herinneringen. Aan de plattelandsjongen die ik was, met een eenvoudige pick-up op zijn zolderkamer, terwijl het licht door het dakraampje naar binnen viel. Veel platen kocht ik niet. Bijna twintig gulden, dat was een rib uit m’n lijf. Nee, dan viel ik wel terug op mijn met Persilpunten bijeengespaarde transistorradiootje.
En zo maakte ik voor het eerst kennis met Leonard Cohen. Ik wist niet wat ik hoorde. Soepele arrangementen, een sonoor stemgeluid, maar vooral teksten die toch een heel eind verder gingen dan het Yeah Yeah Yeah van de Beatles. Verkenningen in taal, vaak onbegrijpelijk voor mij. Op m’n bed gezeten, knieën omhoog, woordenboek bij de hand, vogelde ik uit waar ze over gingen. Met al die woorden over liefde en haat, vermengd met verwijzingen naar zijn geloof, richtte Cohen zich tot mij persoonlijk, tenminste, zo voelde dat.
Ik zat al op gitaarles. Bij meneer De Graaf aan de Rijksstraatweg in Irnsum. Elke week fietste ik ernaartoe, gitaar op de rug. Zodra ik Cohen hoorde, wist ik wat ik wilde. Ik kocht een songbook bij een muziekzaak in Leeuwarden en ging aan de slag met zijn liedjes. Suzanne was het eerste dat ik probeerde te spelen. De vingers in spastische standen wringend volgde ik zijn akkoorden, net zolang tot ik ze beheerste. Mijn optredens beperkten zich aanvankelijk tot mijn zolderkamertje, met een familie onder de dakpannen nestelende mussen als aandachtig meepiepend publiek. Maar m’n plezier was er niet minder om. Pas later probeerde ik ze uit op school, om daarna met mijn eigen liedjes aan de slag te gaan.
En nu is hij er niet meer. Een verrassing kon Cohens overlijden niet zijn, zeker niet na het uitbrengen van zijn laatste plaat. Want net als zoveel anderen moest dat, ondanks zijn leeftijd en een toch al zo compleet oeuvre: artiest ben je voor het leven. I’m ready now, zong hij, maar dat was hij al jaren. Wie zijn teksten kent, weet immers hoeveel afscheid er altijd al in die prachtige liedjes van hem zat. Terwijl ik deze woorden schrijf, kijk ik uit over de Singel in Deventer. Statige herenhuizen, bomen in herfstkleuren, precies de melancholieke sfeer die zo paste bij zijn wereld, een manier van kijken die me op een spoor zette waarop ik anders nooit terecht was gekomen.
So long, my friend.