Eh...

15 mei 2015

Daar zit je dan. Tegenover een verslaggever. Hij met de vragen, jij met de mond vol tanden. Of het nu om voetballers gaat of politici, iedereen doet mediatraining. Maar schrijvers? Sinds die het uithangbord van hun eigen boeken zijn en daardoor mee verantwoordelijk voor de verkoop moeten ook zij eraan geloven. In de Volkskrant van 4 mei vertelde schrijfster Hanna Bervoets hier iets over. Want het is bij landelijke uitgevers inmiddels normaal om auteurs een training op dit gebied aan te bieden.

Een goede voorbereiding op de presentatie en de daarmee gepaard gaande interviews is een must, als ik Bervoets mag geloven. En gelijk heeft ze. Want het kan best zinnig zijn je als schrijver na het afleveren van het manuscript af te vragen wat er over de nieuwe boreling gezegd kan worden. Uit eigen ervaring weet ik hoe vervelend het is als er een vraag wordt gesteld waar je niet op had gerekend. Journalisten kijken, zo heb ik gemerkt, vaak heel anders tegen een boek aan, wat vragen oplevert die meestal over persoonlijke dingen gaan. Of dingen die jij als persoonlijk ervaart.

Zo werd me bij m’n debuut De ljedder/De ladder gevraagd hoe autobiografisch dat boek was. Dat verraste me. Ik antwoordde dat het om fictie ging, wat heel geleerd klonk, maar nergens op sloeg. Dat debuut was wel degelijk voor een groot deel autobiografisch, maar blijkbaar wilde ik daar niet op ingaan. Goed, het speelde zich af in een andere tijd, er zat een fraaie, literair verantwoorde opzet onder het verhaal, maar toch. Had ik daar van tevoren beter over nagedacht, was die mond vol tanden me bespaard gebleven.

Wil dat zeggen dat je je als schrijver maar helemaal bloot moet geven? Dat lijkt me toch een brug te ver. Maar ook die grenzen aan wat je kwijt wilt kun je zelf bepalen. Van tevoren en niet ter plekke. Een training kan dus echt geen kwaad, al was het maar een gesprekje met een ervaren redacteur.

Op die manier sta je bijvoorbeeld ook eens even stil bij de vraag waar het boek over gaat. Want dat weten de meeste schrijvers niet zo goed, ik in ieder geval niet. Natuurlijk heb ik wel een idee waar het over gaat, maar tijdens het schrijven gebeurt er zoveel dat het zicht op de strekking zomaar vertrokken is. En dan is het aan de lezer om ‘het thema’ te bepalen. Dus is mijn tegenvraag altijd: ‘Wat vind je zelf?’ Als het antwoord redelijk zinnig overkomt, knik ik vervolgens instemmend: iedereen blij.

Ik weet het, dit komt waarschijnlijk redelijk amateuristisch over. En dat is het ook. Vandaar dat een korte training, ook voor ervaren schrijvers, helemaal niet verkeerd is. Toch iets om rekening mee te houden, en jawis, ék yn Fryslân!