(Dit is een vervolg op mijn vorige blog)
Ik kwam terecht bij de medische dienst, of, om in het jargon te blijven, ik werd ‘hospik’, een mensensoort die eigenlijk nergens echt bij hoorde. Op de schietbaan was ik een ware ontdekking. We kregen allemaal acht patronen voor het pistool dat ons was toebedeeld, een FN, made in Belgium. Het was de bedoeling een kartonnen manspersoon uit te schakelen. Plat op de buik en knallen maar. Na afloop bleek ik niets geraakt te hebben. Maar degenen die naast me lagen hadden respectievelijk negen en elf voltreffers. Terwijl ook zij maar acht kogels hadden gekregen. Stijf gevloekt door de baancommandant moest ik het nog een keer proberen, maar opnieuw doorstond mijn bordkartonnen vijand ongeschonden de strijd. Aan mij was duidelijk geen scherpschutter verloren gegaan, zullen we maar zeggen. Ze noemden me voortaan ‘De Friese Cowboy’, ook al omdat ik een heuse boerenzoon was.
Vaak moest ik bij schietoefeningen mee als medisch begeleider. Zo was ik met regelmaat op ’t Harde te vinden, want daar waren onze nationale schietbanen. Op een dag leek het me wel wat de warme kantine te verlaten en te vragen of ik ook eens een rondje mocht schieten. Ze hadden daar UZI’s, een Israëlisch wapen en een stuk groter dan mijn pistool. Daar moest ik iets mee kunnen raken, dacht ik opgewekt. Het mocht. Een schietende hospik, dat wilden ze wel eens zien.
Met een geladen machinepistool moest ik een traject afleggen zonder te weten wat er ging gebeuren. Opeens klapte er vlak voor m’n neus een ballonnetje omhoog om drie tellen later te verdwijnen. Ik was te verbaasd om te schieten, maar dat zou me niet weer gebeuren. Alerter dan ooit liep ik verder. Bij de tweede ballon drukte ik dan ook meteen af. Na drie tellen verdween ook dit exemplaar, natuurlijk geheel intact. Bij ballon nummer drie hetzelfde verhaal. Goede raad was duur. Ik besloot tot een noodmaatregel en zette de pal op ‘automatisch’. Ballon nummer vier werd getrakteerd op een ware kogelregen. In drie tellen waren al mijn patronen op. Het ballonnetje zwaaide nog eens vrolijk en verdween, terwijl ‘de Friese Cowboy’ verslagen afdroop.
Later op de middag werd er geoefend met antitankgranaten. De mannen legden een buis met een trekker op de schouder en vuurden dan op een ouwe tank die een kilometer verderop stond opgesteld. Verbazend, zo gemakkelijk zag dat eruit. Maar niemand zag kans de tank te raken, echt niemand. Meteen wilde ik ook een keer. Er werd gelachen, natúúrlijk mocht dat. En daar stond ik dan, onverwoestbaar optimistisch mijn kansen afwegend. Nu had ik inmiddels iets geleerd. Hoe fanatieker ik mikte, des te vaker misten mijn schoten doel. Ik besloot het over een andere boeg te gooien, ook al omdat ik tijdens de instructie had opgepikt dat je rekening moest houden met de valboog en meer van dat soort wijsheden. Vastberaden klapte ik het vizier uit. De tank leek zo een stuk groter, wat volgens mij alleen maar in mijn voordeel werkte. Vervolgens mikte ik op goed geluk een stuk hoger. Zonder verder na te denken haalde ik de trekker over. Ik voelde helemaal niks, geen terugslag, niets. Was die granaat wel afgeschoten? Om mij heen een verbijsterde stilte. Gevolgd door de inslag. Niet te geloven, de granaat spatte precies onder de geschutskoepel uit elkaar. Een meesterlijk schot! De Friese cowboy keek eens meewarig om zich heen, klopte het stof van de schoenen en liep de ondergaande zon tegemoet.