Een aap klimt uit de boom (2017)

Bobo de aap is ontsnapt uit de dierentuin om te gaan wonen in het bos waar hij ongewild getuige is van een vrijpartijtje. In een opwelling besluit hij zijn boom te verlaten, zich te ontfermen over de kleren om zich uit te dossen als mens. Even later wordt hij opgevangen door de afgekeurde leraar Norbert Schnabel, die hem in contact brengt met een nieuwe populistische beweging.

Dan gaat het snel. Met Donald Trump als lichtend voorbeeld duikt Bobo op in populaire praatprogramma's, richt hij vanuit de snackbar van Harrie Kroket een buurtwacht op, maakt hij kennis met enkele onverwachte kwaliteiten van Spooky, de lelijkste hond van het westelijk halfrond, bezwijkt hij voor de verleidingen van de liefde, om het uiteindelijk met zijn dubieuze uitspraken tot lijsttrekker van de Nieuwe Partij te schoppen.

‘Een aap klimt uit de boom’ is een moderne en met vaart en humor geschreven satire, maar ook een bijtend commentaar op een samenleving waarin onvrede de boventoon voert en de waan van de dag regeert.

Recensies

Schrijverspunt: ‘Een heerlijk, vlot geschreven boek.’

Boenda: ‘Je weet niet wat je leest, een fantastische satire!’

Leeuwarder Courant: ‘Een kostelijke satire over politiek en hoe mensen besodemieterd willen worden.’

Friesch Dagblad: ‘Een eigentijdse combinatie van satire en fabel, geschreven met vaart en humor.’

De Moanne: ‘Om echte satire kun je weliswaar lachen, maar je haalt er ook je ziel aan open. De humor van de satiricus bijt en strooit zout in wonden. Tiemersma doet dat ook, met veel gebruik van absurdisme en humor.'

Beschikbaarheid (Leaver de Frysktalige ferzje? Sjoch fierderop yn dizze bibliografy)

Een aap klimt uit de boom

Preview

Vanaf zijn favoriete tak (die met de knoest op de juiste plek, waardoor hij zonder weg te glijden tegen de stam kan leunen en tegelijkertijd de jeuk aan zijn gat te lijf gaan) kijkt Bobo toe hoe midden in de bosvijver beneden hem de liefde wordt bedreven.

Eerst had hij in de verte een auto gehoord, een zacht gebrom dat langzaam dichterbij kwam. Daarna hoorde hij stemmen, aanvankelijk een beetje boos en vervolgens lacherig. Het paar bestond uit een ietwat gezet mannetje en een vrouw met kortgeknipt, donker haar. De vrouw slaakte gilletjes toen het mannetje aan haar kleren begon te sjorren. Ze rende weg en wilde dat hij haar ving, wat prompt gebeurde.

Al die tijd had Bobo vol verbazing toegekeken. Zijn verwondering gold niet het spel zelf, maar de manier waarop.

Hoe verzin je het, denkt hij als hij ziet hoe het mannetje de vrouw van voren neemt. Het bevestigt maar weer eens het beeld dat hij van de mens heeft: een bewonderenswaardig wezen dat geen grens erkent en om die reden is doorgedrongen tot in de verste uithoeken van wat in zijn ogen nog geoorloofd is. Ook de locatie is slim gekozen, vindt Bobo. In deze door mensen vergeten uithoek van het bos zijn ze veilig. Want zelfs al had hij het gewild, dan nóg zou hij niet in staat zijn dat kereltje te verdrijven en de paring over te nemen.

Apen houden nu eenmaal niet van water en zeker niet van een vijver vol.

Sinds hij deze tak met enige regelmaat bezoekt is het de eerste keer dat zich hier iets dergelijks afspeelt. Wel heeft hij verderop in het bos, dichter bij de weg en dan vooral bij de grote parkeerplaats, paartjes gezien, maar die gaan nooit verder dan zoenen, behalve natuurlijk de mannenparen, want die verspillen weinig tijd om te doen wat ze van plan zijn. Ook in Happy Zoo heeft Bobo vaak genoeg verliefde mensen geobserveerd, waarbij hij zich altijd weer verbaasde over de besluiteloosheid van de mannen. Terwijl de vrouwen duidelijk ontvankelijk waren – zijn gevoelige neus laat hem zelden in de steek – beperkten de mannen zich tot zoenen en strelen. Misschien is het de gewoonte kleding te dragen die hen verhindert de vrouwen meteen te nemen. Nee, dan dwingt het mannetje daar beneden hem in de bosvijver meer respect af.

Geboeid staart Bobo naar de vrouw. Haar borsten wellen op als bleke vissen om daarna weg te duiken naar de diepte. Opnieuw en opnieuw, een oneindige herhaling die Bobo doet meewiegen op de tak. Hij wordt er vrolijk van en besluit zichzelf te verwennen door nóg langer te kijken. De ritmische beweging van het verstrengelde paar vertaalt zich in een complex patroon van rimpelingen dat zich steeds verder uitbreidt over het wateroppervlak. Gebiologeerd door het spel van licht en schaduw, het gekreun en gehijg, buigt hij zich voorover om te zien of de kabbeling in staat is de oever te bereiken, maar jammer, de geilheid van de man schiet tekort, waardoor Bobo uiteindelijk teleurgesteld achteroverleunt en zijn aandacht verplaatst naar de kledingstukken die schuin beneden hem op de bosgrond liggen.

Op dat moment gebeurt er iets in het diepste van zijn brein, een vonk die altijd al aanwezig was en nu overslaat. Is het zijn eerdere gedachte over de betekenis van kleding voor de mens? Plotseling komt het hem voor dat de behoefte om het lichaam aan het zicht te onttrekken niet bedoeld is als belemmering, maar eerder een essentieel onderdeel van het mens-zijn uitmaakt.

‘Ik kan ze gewoon aantrekken,’ mompelt hij verbaasd. ‘Een mooie kans en niemand die me tegenhoudt.’

Opgewonden door dit inzicht slaat Bobo een poot om de stam om zich na enkele seconden terug te vinden op de vochtige bodem van het bos dat hem sinds zijn ontsnapping zo gastvrij onderdak biedt. Terwijl achter hem de liefde steeds luidruchtiger wordt bedreven probeert Bobo wijs te worden uit de kledingstukken die her en der verspreid een spoor naar de bosvijver vormen. Algauw ontdekt hij de logische volgorde van onder- naar bovenkleding.

Eerst probeert hij een string aan te trekken, maar hij raakt verstrengeld in de vele mogelijkheden en smijt hem teleurgesteld weg. De beha is al net zo lastig, vooral omdat hij nooit eerder iets dergelijks heeft gezien. Toch vindt hij een in zijn ogen logische oplossing. Met een handige knoop zet hij het ding vast op zijn kop, waarbij de cups perfect over zijn oren vallen. Aangemoedigd door deze succeservaring krijgt hij de smaak te pakken. Het maatkostuum doet zijn naam eer aan. Het jasje valt precies goed over zijn schouders. De zwarte pantalon van de vrouw zit redelijk, al zijn de pijpen voor hem aan de lange kant. Daar ze zijn poten geheel bedekken ziet hij af van de schoenen, die hem trouwens toch niet zouden passen.

En daar staat Bobo dan, een beetje onwennig en daardoor onzeker. Tegelijkertijd voelt hij diep vanbinnen hoe een warm gevoel zijn borstkas vult. Eindelijk heeft hij de mens tot op de huid benaderd, de mens die hem ooit bij zijn moeder wegroofde, vernederde tot op het bot en uiteindelijk opsloot in Happy Zoo, al werd hij daar, dat moet hij toegeven, liefdevol door Martha verzorgd.

Zegevierend richt hij zich op en vult zijn longen met kruidige boslucht. Terwijl hij op het punt staat eens flink de macho uit te hangen hoort hij hoe de man en de vrouw uit de bosvijver klimmen. Teleurgesteld bindt hij in: dit is niet het juiste moment.

Bobo heeft genoeg ervaring om te weten wanneer het tijd wordt ervandoor te gaan en dat doet hij dan ook. Haastig beweegt hij zich in de richting van het bospad, al valt het niet mee tempo te maken door de inderdaad veel te lange broekspijpen die zich als nappen vastzuigen aan het pad. Woedend houdt hij in om ze na een moeizame worsteling op te trekken tot zijn knieën. Al na een paar stappen steekt het probleem opnieuw de kop op. Teleurgesteld geeft Bobo zijn nederlaag toe en trekt hij de broek uit om hem nijdig weg te slingeren. Ongerust achterom kijkend denkt hij na. Natuurlijk kan hij op deze manier niet in de mensenwereld verschijnen, dat begrijpt hij maar al te goed. Daarom keert hij terug naar de plek waar de rest van de kleding ligt. Koortsachtig probeert hij een onderbroek die, naar de geur te oordelen, aan het mannetje toebehoort. De oplossing bevalt hem slecht, hij lijkt zo helemaal niet meer op de bezoekers die dagelijks in een niet aflatende stroom aan zijn verblijf voorbij trokken. Dan ziet hij nóg een broek. Omdat de man kleiner is dan de vrouw, moet dit exemplaar dat ook wel zijn, bedenkt Bobo optimistisch

Zijn blijdschap is van korte duur. Plotseling komt de watervrouw uit de bosjes tevoorschijn. Had Bobo haar niet gezien dan was hij wel gewaarschuwd door haar gil, een gil die in geen duizend jaar zal worden overtroffen. Bewonderend staart hij haar aan, zij staart gehypnotiseerd terug. Ze is nóg groter dan hij verwachtte, bedreigend zelfs. Nogmaals begint ze te gillen. Resoluut keert Bobo haar de rug toe om het bospaadje op te zoeken en te maken dat hij wegkomt.

Al na een paar tellen is hij terug op de plek waar hij eerder was. Hij springt over de damespantalon heen en is al een paar meter verder wanneer hij zich bedenkt. Snel keert hij terug en grist de broek mee. Wanneer hij het kledingstuk over zijn schouder slaat valt de inhoud van de broekzakken eruit. Dat hoort niet, alles moet mee, vooral de sleutels die, zo weet hij uit ervaring, de mens machtiger maken dan welk levend wezen ook. Opgetogen klemt hij ze in zijn vuist, wat achter hem meteen een scherpe klik veroorzaakt. Van pure schrik laat hij ze vallen om versteend de dodelijke klap af te wachten, maar die komt niet.

De auto staat namelijk gewoon stil, op slechts een paar meter bij hem vandaan, slordig geparkeerd met de voorkant half in een groepje jonge, gedienstig meebuigende sparren die gewillig doorbuigen. Het tafereel lijkt onschuldig, maar het knipperen van de lampjes stelt hem bepaald niet gerust. Bij auto’s heeft hij nu eenmaal een dubbel gevoel, daar ze op cruciale momenten in zijn leven een rol speelden, momenten waaraan hij niet graag terugdenkt. Bovendien heeft hij ze geobserveerd op de snelweg aan de rand van het bos. Als op een afgesproken teken duiken ze dagelijks op om alles wat op de verlaten weg rondhupt finaal plat te rijden. En toch toont diezelfde auto aan hoe geniaal de mens is. Wie anders is in staat zijn poten te vervangen door wielen en zich al rollend te verplaatsen?

Even wacht hij af, maar zodra hij doorheeft dat er niets verandert waagt hij zich aarzelend dichterbij. Toegevend aan zijn nieuwsgierigheid richt Bobo zich op en gluurt naar binnen. Hij legt zijn vingers op de gladde, knalgele carrosserie, streelt de kruk en opent het portier. Terugdeinzend wacht hij opnieuw af, laat het interieur op zich inwerken en valt zowat in katzwijm als hij wordt opgenomen in de hemelse zoetheid van een hem overbekende geur. Zijn neus volgend klautert hij naar binnen om uit te komen bij een plastic tasje op de achterbank.

De buit bestaat in ieder geval uit twee bananen.