De ladder (2002)

‘De ladder’ is het verhaal van de elfjarige Jacob Nauta op een Friese boerderij in het begin van de Tweede Wereldoorlog. Op latere leeftijd overdenkt hij wat er in de oorlogsjaren eigenlijk gebeurd is.

Hij gaat op zoek naar de achtergrond van de mysterieuze Job Wassermann, een Duitse jood die destijds op de boerderij van zijn ouders was ondergedoken. Wat gebeurde er werkelijk in die donkere nacht, toen Jacob iets hoorde en op onderzoek uit ging? Wie werd er begraven op de begraafplaats achter het spoor? Het verhaal, geschreven in een poëtische en soms hilarische stijl, boeit van begin tot spannend slot. Het boek werd bekroond met de Rink van der Veldeprijs.

Recensies

Juryrapport Rink van der Veldeprijs: ‘De ladder’ is een verrassend boek.’

World Literature Today: ‘The literary future of Friesland brightens with the publication of this fine accomplishment.’

8Weekly: 'Spannend!'

Beschikbaarheid (Leaver de Frysktalige ferzje? Sjoch fierderop yn dizze bibliografy)

De ladder

Preview

Op hoge vleugels klonk de stem van de vrijheid. In het hoekje van blad drieëntwintig van de ‘Schoolatlas der gehele aarde’ vond ik een inzetkaartje van Londen. Zwervend door Regents Park, de straten bij de Theems kwam ik in de buurt van de Tower, van daaruit zocht ik de sterrenwacht bij Greenwich, waar meester Akkerman over vertelde. Ergens in die enorme stad zat Willemien achter een microfoon en sprak: ‘Lándgenoten!’
Met een elektrische puls werd het woord naar een antenne gestuurd, die het vervolgens over de monding van de Theems zwiepte in de richting van ons vaderland. Het snelde over de Noordzee, hoog over de duinen op kaart veertien. Bij de Afsluitdijk lachte het om de soldaten daar beneden, cirkelend oriënteerde het zich om daarna met een steile bocht neer te dalen in onze radio, waar de luidspreker het uitspuwde: ‘Lándgenoten!’
‘Klopt niks van! Zij woont daar, wij hier. Zijn we dan nog landgenoten?’ hoonde tante.
Mijn grootmoeder knikte.
‘Ze had hier moeten blijven, net als wij.’
‘Wat had ze kunnen uitrichten? Niets toch? Nu kan ze zich tenminste nog nuttig maken!’ vond moeder, die erg gesteld was op het koningshuis. Ze was ervan overtuigd dat eens de vlag zou worden gehesen, de driekleur met oranje wimpel. Voor de verandering stemde vader met haar in, ook hij was op de hand van Wilhelmina.
De Gek dacht er anders over. Hij verafschuwde de majesteit, liet stoorzenders brullen en kreunen. Tante had gehoord dat het stoorwerk werd gedaan met de antennes van de luchtafweer op het voetbalveld, maar vader dacht dat die antennes niet twee dingen tegelijk konden.
‘Je kunt niet in- en uitademen op hetzelfde moment…’
Logisch, ik koos mijn vaders kant. Zo was vader het eens met moeder en ik met vader, een zeldzame conjunctie.
We waren trots op die radio. Hij stond op het bureau een eind weg te glanzen, een Telefunken. Mijn grootvader wees er meer dan eens op dat de luidspreker was ingebouwd in tegenstelling tot oom Jarichs apparaat, dat zich moest behelpen met een los exemplaar, hopeloos ouderwets.
Daar ik een Geheime Plaats achter het bureau had, kon ik de uitzendingen niet alleen beluisteren, maar ook zien en ruiken. De achterkant van de radio bestond uit gestanst karton, waarachter een verlichte stad was gebouwd, een stad die op geen atlas te vinden was. Stoffige draden in alle kleuren, schroefjes en bouten doemden op uit de duisternis in het gelige licht van de lampen. Een stil landschap strekte zich daar uit, nooit kreeg ik er genoeg van. In mijn verbeelding woonde ik daar, zwierf door straten en stegen, over weidse pleinen. Nadat de Telefunken een poosje had gespeeld, werd hij warm en kon je de lampen ruiken. Het was een branderige, zoete geur die ik herken tot op de dag van vandaag.
‘Lándgenoten!’
Het woord kreeg een magische klank als het uit de ingebouwde luidspreker rolde. De uitzending werd met aandacht gevolgd. Met de oren op steeltjes zat de familie Nauta rondom het apparaat, met uitzondering van de benjamin, hij zat eráchter.
‘Kom daar vandaan!’ foeterde moeder.
‘Ach, laat die jongen,’ sputterde tante tegen, ‘als hij daar liever zit dan h…’
‘Ssst,’ protesteerde mijn grootmoeder, ‘ik versta er niets van!’
Wie kon weten dat de radio datzelfde jaar moest worden ingeleverd? De Gek wilde ze allemaal, dan hoefde er ook niet meer gestoord te worden. Moeder was ziedend, zo zag ik haar zelden.
‘Want meent die halve gare wel, de radio is van óns!’
‘Zondegeld, dát is het,’ viel mijn grootmoeder haar bij, ‘weet je wat dat ding kostte?’
‘Lándgenoten!’
Het woord denderde nog jaren door mijn hoofd. Elke keer laaiden de vreugdevuren diep in de Telefunken op. De zwavelige lucht kondigde de komst aan van een majesteit die eens de Noordzee zou oversteken om ons te verlossen uit de ijzeren greep van het kwaad.